"Een psychiater?" vraagt vriendin S. met gefronste wenkbrauwen. "Maar die geven je alleen maar medicijnen!"
Ik vraag of ze daar iets op tegen heeft. Op zich niet, zegt ze. Maar net als veel anderen ziet ze me liever naar een shiatsu-therapeut of acupuncturist gaan, denk ik. Het is toch een soort tweedeling: je bent voor medicijnen of je bent er tegen.
Zelf weet ik het niet zo goed. Het maakt me niet zoveel uit, geloof ik. Alles wat een beetje helpt, wil ik best, of het nu medicijnen zijn met bijwerkingen, vitaminepreparaten of homeopathische kruidenaftreksels. Ook medicijnen die mislukt zijn omdat bij onderzoek 'uitsluitend een placebo-effect waargenomen is', lijken me alleszins de moeite waard. Wat kan mij het schelen of ik 25 procent winst behaal op de 7,5 meter doordat het medicijn chemisch helpt, of doordat je hersenen iets onduidelijks doen omdat ze effect verwachten? Geef mij dat nep-medicijn maar, als ik er harder door ga lopen. Maar dotteren in Italië gaat me dan weer te ver, net als alternatieve artsen die me aanraden eerst al mijn vullingen te laten vervangen omdat daar een stof in zit die slecht op de ms zou werken. Of het ms-dieet, waarbij je ongeveer alleen rijst met groenten mag eten, en dan nog niet eens alle groenten.
Voorlopig is de psychiater vooral heel ver weg. Het OLVG is tóch al een ziekenhuis waar je enorme einden moet afleggen, maar de afdeling psychiatrie zit echt hélemaal aan het eind van die eindeloze gang, en dan nog een gangetje door, een trap op en wéér een gang door, voor je er bent. Tot mijn schrik zie ik ook nog dat de afspraak, waar ik een half uur voor had bedacht, twee uur zal duren. Wat ze me in vredesnaam willen laten doen in twee uur, ik heb geen idee. Ik wil eigenlijk na uiterlijk een uur weg, zodat ik nog naar F's rapportbespreking kan.
Psychiater E. is een jonge, gevoelig uitziende jongen die uiterst zorgvuldig, aandachtig en ook tamelijk traag formuleert. Ik vertel hem dat ik twee uur rijkelijk lang vind voor een afspraak, en dat ik graag op tijd weg wil. Dat vindt hij goed. Ik heb een korte vragenlijst ingevuld ("Hebt u minder plezier in zaken waar u normaal gesproken plezier aan zou beleven?") en die bestudeert hij eerst. "Ik zal daar ongeveer een minuut aan besteden", zegt hij precies.
Een beetje een moeizame conversatie is het wel. Ik heb intussen de neiging om enigszins terughoudend te zijn bij dit soort gesprekken, omdat het de zoveelste intake is waar ik geacht word mijn ziel en zaligheid bloot te leggen, waarvan de neerslag op de een of andere manier in een dossier terechtkomt waar ik weet niet wat mee gebeurt, terwijl ik deze persoon waarschijnlijk nooit meer zal zien. Anderzijds is zo'n gesprek weinig zinvol als je níet je ziel en zaligheid blootlegt. Het helpt trouwens ook niet echt om om drie uur weg te willen, zeker niet als iemand zo langzaam praat.
"En dokter, heb ik een depressie?" vraag ik om tien over drie. Dat denkt hij niet. Maar een 'lichte depressieve stoornis' kan hij er wel van maken, en hij raadt me aan een 'cognitieve gedragstherapie' te volgen bij een van zijn collega's. En misschien een lichttherapie, waarbij je in een bak licht moet liggen waardoor je lichaam denkt dat het zomer is, terwijl het nog winter is. "Dat is goed", zeg ik, schud hem de hand en ren hard het ziekenhuis uit. Ik haal het net, en F. heeft een prachtig rapport.
