Coen Verbraak moet ik interviewen: een journalist die al jaren interviews maakt voor kranten, weekbladen en radio, met cabaretiers, sporters, politici, journalisten, advocaten en nog een heleboel anderen. Voor televisie maakte hij een paar mooie documentaires, onder andere die driedelige met Van Kooten en De Bie een paar maanden geleden.
Ik ga hem spreken over Kijken in de ziel, een knappe serie, of vijf series intussen, waarvoor hij bijvoorbeeld met elf strafpleiters sprak, of voetbaltrainers, of psychiaters, of politici, of artsen, waarna de gesprekken kunstig in elkaar gesneden werden. Ik kijk zelden televisie - als ik die 63 afleveringen Topchef van laatst even niet meetel - maar bij Kijken in de ziel, waarvan ik bij wijze van voorbereiding natuurlijk een paar delen wil zien, vergaat het me precies als bij Topchef: ineens is het half drie 's nachts, ben ik zeven afleveringen verder en bedenk ik dat ik sinds de middag nog niets gegeten heb. En ik ben niet eens depressief.
Een interview met een interviewer, en zeker een gelauwerde, is intussen best spannend. 'Hij is heel aardig', zegt collega A. die hem weleens ontmoet heeft, maar echt een geruststelling vind ik dat niet. Vandaag heb ik hem aan de telefoon; we maken een afspraak voor volgende week. Waar we elkaar zullen treffen, vraagt hij: in zijn woonplaats bijvoorbeeld (een flink eindje weg), en of ik dan met de auto of de trein kom. Ja, dat is goed (woonplaats), maar eigenlijk allebei niet (auto of trein): ik heb namelijk MS en ik kan dat sinds kort allemaal niet meer zo goed, zeg ik, tot mijn eigen verbijstering. In dit soort gevallen kom ik meestal met een auto met chauffeur, voeg ik er aan toe, tot mijn nog grotere verbijstering.
Ik ben inderdaad weleens weggebracht door vrienden of familieleden, waardoor ik me kon concentreren op het gesprek en na afloop niet doodmoe met een taxi naar een station hoefde te gaan. Heel prettig was dat. Natuurlijk heb ik dat nooit aan mijn gesprekspartners verteld: ze zouden zich misschien ongemakkelijk voelen bij het idee dat er iemand anderhalf uur om de hoek op me staat te wachten (het duurde even voor ik me daar zelf niet meer ongemakkelijk bij voelde), of voorstellen elkaar op een voor mij gemakkelijker plaats te ontmoeten.
Dat gebeurt nu ook. Welnee, natuurlijk spreken we niet af in zijn woonplaats, hij komt gewoon naar Amsterdam, geen enkel probleem. In café Dauphine bijvoorbeeld, een prettige plek met parkeergarage, en kan ik daar wel goed komen en hoe doe ik dat dan, en hoe lang heb ik al MS en hoe oud ben ik eigenlijk. Voor ik het weet tutoyeren we elkaar en zit ik antwoord te geven op al die vragen.
Dat moet natuurlijk helemaal anders, volgende week. Zakelijke distantie, op zijn minst een beetje. En dat ik de vragen stel.
Een goede journalist maakt dat je dingen vertelt die je normaal gesproken voor je houdt, en dat doet hij heel goed. Maar het voelt toch een beetje of ik een grens overschreden heb. Welke grens dat is, weet ik verder niet, en wen er maar aan, zeg ik ook streng tegen mezelf, want ik heb al zo veel grenzen overschreden dat ik echt geen flauw idee meer heb aan welke kant ik nu sta, en van wat eigenlijk. In elk geval weet ik zeker dat dit kan, dat het ook bij de zakelijke afspraak die we hebben zeer toelaatbaar is. Iemand die begrijpt dat Dauphine een prima plek is om af te spreken omdat ze er ongeëvenaarde garnalenkroketjes hebben, en dan zelfs nog opmerkt dat je de gefrituurde peterselie daarbij niet moet uitvlakken, daar kun je dit soort dingen best mee bespreken.