Als ik naar mijn werk ga, rijd ik met de scooter naar het INIT-gebouw op Oostenburg - in Amsterdam. Daar parkeerde ik tot voor kort recht voor de hoofdingang, maar in die winderige passage is mijn scooter al een paar keer omgewaaid, met ergernis, stevig zeulen en sleuren om 'm weer overeind te zetten (meestal met hulp van passanten) en flink wat krassen en deuken tot gevolg. Ik ben daar tegenwoordig voor verzekerd, en hij is ook een paar keer keurig opnieuw gespoten, maar mijn aantal schadevrije jaren is nu dan ook min twee geworden, en mijn verzekeringspremie hoog. Maar ik dwaal af.
Daarna zette ik hem naast de hoofdingang in een hoekje uit de wind, maar dat was dan weer vlak voor het raam van het kantoor van de Gemeentereiniging, de buren daar, en die vinden het niet leuk als er scooters voor hun werkplek geparkeerd staan. Ze plakten stickers op de ruit dat die daar verboden zijn, dus ik zocht een nieuwe plek. Om een hoekje verderop dan, daar staat hij prima uit de wind en niet in de weg, maar dan is het wel een heel eind lopen naar de ingang. Ik vind het tenminste een heel eind, door een winderige passage met elegante ongelijke steentjes op de grond die ik heel moeilijk vind. Dan twee deuren door, een stukje door de hal, roltrap naar boven, nog een stukje door de hal, nog een roltrap, laatste stukje door de hal en weer een deur, en dan ben ik in de ruimte bij de portiers. Ik groet hen (meestal zijn ze op dat uur met zijn tweeën) en plof op de bank om op adem te komen. Bij het winkeltje ernaast waar ook kaarten, ijsjes, Volkskrant-schorten en dvd's worden verkocht, haal ik koffie en ga dan weer terug naar de bank, of ik ga even aan de leestafel zitten - die staat er ook, voor bezoekers die even moeten wachten.
Als ik kracht en moed verzameld heb, ga ik door een tourniquet, weer een hal door, linksaf een gangetje in, rechtsaf een deur door, en dan ben ik op de redactie. Nu hoef ik alleen nog naar mijn plek, het is niet ver meer, maar deze laatste stappen zijn het zwaarst. 's Avonds ga ik de hele weg weer terug, alle gangen door, ik wens de portier (meestal zit er nu nog maar één) een fijne avond of een goede nachtdienst en zoek de lift op (na zes uur 's avonds staan de roltrappen uit) die nog een extra gangetje verderop is. Ik ben wel eens begonnen het aantal stappen te tellen, maar halverwege geef ik het steeds op. Het zijn er nu in elk geval veel te veel.
Dat is een van de portiers ook opgevallen: die met het kaalgeschoren hoofd en het sportschoolfiguur, Michel. Als ik weer eens voor zijn balie op de bank neerplof, kijkt hij me aan. "Het gaat niet zo goed hè, mop?" constateert hij bezorgd. Nee, het gaat niet zo goed, en ik vind het oneindig lief dat hij ernaar vraagt, en me nog mop noemt bovendien. Ik loop naar hem toe en we praten wat. Misschien zou ik toegang tot de parkeergarage kunnen krijgen, daar heb je een speciale vergunning voor nodig; ik heb wel eens gedacht mijn hoofdredacteur erom te vragen maar ik heb er nooit werk van gemaakt. Het zou flink wat meters schelen. Michel knikt en pakt de telefoon. Hij gaat het regelen.
Het heeft even wat voeten in de aarde, er zijn nogal wat handtekeningen voor nodig, maar twee weken later heb ik een speciale toegangspas en een 'druppel', zoals die dingen heten die het hek openen. Het aantal stappen van de parkeerplaats naar mijn werkplek is gedecimeerd. Alleen kom ik nu op mijn tocht jammer genoeg niet meer langs de portiers.
