Meneer Rob van taxi Dubbelluxe sms't me om 6:14 dat hij voor de deur staat. In mijn haast om weg te komen vergeet ik bijna dat ik een rolstoel mee zou nemen. Ik ren heel zachtjes terug, Quickie mee, meneer Rob haalt de wielen eraf en zet hem zonder er verder een woord aan vuil te maken op de achterbank van zijn 8 liter-Mercedes. Erg prettig. Om 6:19 vertrekken we, in sneeuw en wind, over een tamelijk drukke weg al voor dat tijdstip.
Vóór we voorbij Schiphol zijn hebben we de eerste file al gehad, en erger nog, heb ik het levensverhaal van meneer Rob al in grote lijnen gehoord. En het mijne verteld - terwijl ik echt totaal geen zin heb om te praten, zeker niet over mijn leven. Misschien was dit toch niet zo'n slimme zet, denk ik terwijl we in Rotterdam rondjes rijden om het ziekenhuis, op zoek naar de ingang.
Om kwart voor acht meld ik me bij neurologie, en een empathische verpleegkundige (een andere weliswaar dan ik laatst aan de telefoon had) verzorgt de verdere intake, die natuurlijk toch weer nodig is. Vragenlijsten, onderzoekje hier, onderzoekje daar, zwangerschapstest (die moet ik elke keer doen voor ze me aan het infuus hangen) en gelukkig weer die geinige pionnetjes-in-gaatjestest. Én de cijfers optellen, ik word er al behoorlijk bedreven in. "Het gaat best goed", zegt de empathische verpleegkundige bemoedigend, maar ik word een beetje wrevelig van zo'n opmerking. Hoezo gaat het best goed? Die ziekte gaat maar door, dus in de lijn der verwachting ligt dat ik die pionnetjes over een jaar, of over vijf jaar, langzamer of onhandiger in de gaatjes zet. Zegt ze dan dat het niet zo goed gaat? Ze vraagt ook of ik ertegen opzie, tegen dat medicijn straks, wat ik wel een beetje doe natuurlijk. "Het gaat vast goed", zegt ze geruststellend. "De twee anderen die aan deze trial meedoen hebben hun eerste infusie vorige week gehad en die hadden nérgens last van. Die ene man dácht zelfs dat hij zich een week later al wat beter voelde, maar dat was bij nader inzien een vergissing."
Hier slaat de wrevel bijna om naar woede en verontwaardiging, maar als ik er even over nadenk vind ik het eigenlijk zo'n idiote opmerking dat ik alleen mijn wenkbrauwen optrek. Het zal wel goed bedoeld zijn. Door dit soort empathie moet ik kennelijk heen voor ik aan het gif mag.
Om een uur of half elf word ik naar de 'dagbehandeling neurologie' gebracht, een kamer met een stuk of acht luie stoelen waarin mensen zitten die een infuus naast zich hebben staan, en vaak ook familie of vrienden, of tijdschriften, of wat ook. Het ziet er op een vervreemdende manier gezellig uit, maar een foto vind ik hier toch ongepast. Ook ik krijg een infuus en nestel me met kranten en boeken in de stoel, die helemaal in de sluimerstand kan. Ik doe mijn ogen erbij dicht. Elk kwartier komt de verpleegkundige van dienst mijn temperatuur en bloeddruk meten en me voorzien van nieuwe koffie, thee of koekjes, en dan sluimer ik weer door.
Na een uur, iets langer misschien, voel ik ineens dat het mis gaat. Ik krijg moeite met slikken, voel jeukerige plekken opkomen in mijn gezicht en hals en heb het gevoel dat mijn keel opzwelt. "Het gaat niet zo goed", zeg ik tegen de verpleegkundige. Ze komt naar me toe, schrikt professioneel beheerst en belt naar de afdeling. Binnen vijf minuten staan er vier mensen om mijn stoel om te kijken wat ze moeten doen. Mijn keel wordt voor mijn gevoel steeds dikker en ik probeer de vragen die ze op me afvuren te beantwoorden door ja te knikken of nee te schudden. Maar dat kan niet altijd.
... wordt vervolgd ...
