Om 5:45 gaat mijn wekker en om 6:10 sta ik met rolstoel beneden, te wachten op mijn nieuwe vaste taxichauffeur Roy, van Taxi Jan, die me naar Rotterdam gaat brengen. De vorige keer was hij er stipt op tijd, een paar minuten te vroeg zelfs, maar om 6:20 is er nog niemand. Om 6:23 ga ik hem bellen, maar ik krijg een voicemail die ik in arren moede maar inspreek. Of hij nog komt en dat ik sta te wachten - zinloze teksten natuurlijk. Om 6:27 bel ik tamelijk geïrriteerd een ander bedrijf, ik wil voor de file uit naar Rotterdam en die twintig minuten dat ik sta te wachten was ik liever blijven slapen.
De nieuwe chauffeur wordt heel blij van een ritje naar Rotterdam - 'want voor hetzelfde geld had ik naar het Centraal Station moeten rijden, nou ja, niet voor hetzelfde geld dus, hahaha'. Eddy heet hij.
Hij zet er flink het gas op en ik zie ons nog wel tegen half acht in het Erasmus zijn, dus mijn humeur stijgt weer wat. Wel weet ik weer waarom ik zo graag een vaste en zwijgzame taxichauffeur wil: nog voor we Schiphol voorbij zijn, weet ik al hoeveel kinderen Eddy heeft, hoe oud ze zijn, hoe ze gemaakt zijn en dat hij intussen 'geholpen' is, omdat zijn vrouw tenslotte al vier keer heeft moeten baren, 'en toen was het natuurlijk wel effe mijn beurt'. Verder heb ik hem verteld wat ik heb, wat mijn vooruitzichten zijn en wat ik in Rotterdam ga doen - het is raar, maar ik geef toch in principe altijd antwoord als me vragen worden gesteld; het komt altijd pas uren later bij me op dat ik ook kan zeggen dat ik graag mijn krantje wil lezen. Ook heb ik bedenkelijke complimenten gekregen ('Ik vind je nog best wel vrolijk eigenlijk') en heb gehoord aan welke ziekten zijn ouders zijn overleden en hoe dat precies gegaan is. 'Als er een eind aan moet komen, dan moet er zonder lijdensweg een eind aan komen. Desnoods doe ik het gewoon zelf. Daar ben ik heel makkelijk in.'
Zoekend naar een ander onderwerp en denkend aan de veel te zachte banden van mijn Quickie vraag ik hem of hij misschien even bij een benzinestation wil stoppen, bij zo'n luchtpomp. Dat kan veel makkelijker, zegt hij, hij heeft nog wel zo'n ding achterin de auto liggen, dus hij zal dat zo wel even voor me doen. Maar 6 tot 10 bar, dat gelooft hij niet: 'Dan knalt die band zo uit elkaar! In mijn autobanden gaat twee komma zoveel!' Hij belt een vriend die verstand van zaken heeft, en ik kijk nog even op de website van bandenfabrikant Schwalbe. Echt hoor.
Om half acht stoppen we voor het ziekenhuis en gaat hij aan de slag met zijn luchtpomp. Dat dan ook wel weer. Het ratelt en pruttelt en hij meet 0,8 bar. Ik vrees dat dat wel eens zou kunnen kloppen en ik kijk er heel schaamtevol bij. Hij blaast ze keurig op tot 7,5 en ik schiet ervandoor, de draaideuren door en de hal in; ik haal in de ziekenhuisgangen iedereen in en kom grinnikend bij de afdeling neurologie aan. Zo'n apparaat moet ik duidelijk ook hebben als ik mijn nieuwe auto ga aanschaffen.
Op de afdeling en later op de dagbehandeling wordt de intussen een beetje bekende routine afgedraaid: plasje doen, cijfers optellen, pionnetjes in gaatjes zetten, met mijn hiel mijn knie aanraken. Daarna het infuus en drie soorten rattengif in zakjes aan de paal. Ik lig het grootste deel van de dag te suffen en te slapen in mijn luie stoel, lees af en toe wat in mijn krant, praat met mijn buurman die de ziekte van Pompe heeft, krijg kopjes thee, bekertjes soep en boterhammen van de verpleegkundigen en steek braaf elk kwartier mijn arm uit om mijn bloeddruk te laten meten. Af en toe komt de arts in opleiding of de neurologie-verpleegkundige even kijken hoe het met me gaat. Het is eigenlijk best gezellig, zo'n dagje ziekenhuis.