Het is voor mensen heel ingewikkeld om vragen te stellen over ernstige ziekte. Dat vind ik ook, bij alle ziektes die ik zelf niet heb. Je weet er weinig van, het is persoonlijk en misschien wel gevoelig, je bent bang om de verkeerde vragen te stellen en gedraagt je dan onhandig. Niemand durft bijvoorbeeld de naam van de ziekte in kwestie te noemen. In de tuin van een vriend in Amsterdam-West hoorde ik een keer een buurvrouw bij een kopje koffie aan een andere buurvrouw vragen: "En, hoe gaat het nou met je kanker?"
Maar dat blijven uitzonderingen.
Over het algemeen vind ik het prettig als mensen vragen stellen, gewoon echte vragen, uit interesse, belangstelling, meegevoel. Informatieve vragen, belangstellende vragen, meevoelende vragen. Dan kun je zelf aangeven waar je het wel en niet over wilt hebben. Over het algemeen: over behoorlijk veel. Ik geloof niet dat iemand me wel eens een vraag heeft gesteld die ik niet wilde beantwoorden omdat die te persoonlijk was. Mensen, stel vragen, het mag gerust.
Aan de andere kant: er kunnen ongelofelijk vervelende, irritante en domme vragen gesteld worden. Ook die komen vaak voort uit interesse, belangstelling en meegevoel, maar ze kunnen evengoed behoorlijk bot zijn. En je hebt niet altijd zin om mensen te helpen in hun onhandigheid, en geduld op te brengen voor hun beledigingen omdat ze goed bedoeld zijn.
"Hoe gáát het nu met je?", vragen mensen, met een lange uithaal en een diep-lijdende blik. "Goed", zeg ik dan, zoals je dat altíjd zegt als iemand je die vraag stelt, maar dat is een antwoord dat je niet meer kunt geven. "Het is wel knap hoor, hoe ze met haar ziekte omgaat", hoor je dan later dat ze tegen elkaar gezegd hebben. "Maar ze praat er niet makkelijk over hè."
Laatst legde ik iemand uit dat ik wel kan lopen, maar niet lang achter elkaar, en niet kan rennen. "Wat gebeurt er dan, als je toch gaat rennen?" vroeg deze vriendin belangstellend. Dat vond ik een moeilijke vraag, en ook een beetje een vreemde. Als iemand blind is, vraag je toch ook niet: "Wat gebeurt er dan, als je tóch gaat zien?" Ik weet niet wat er gebeurt als ik ga rennen, want ik kán niet rennen, dat zeg ik net. Mijn benen laten zich niet zo snel achter elkaar optillen en verplaatsen. Hoe moet je dat beter uitleggen?
Wist je trouwens dat de benen van Heleen Mees verschrikkelijk kunnen ontregelen? Ze zagen eruit of ze prima konden rennen, ook op het flinke formaat hakken dat ze waarschijnlijk droeg, en onder het veel te korte rokje waar ze onder uit kwamen. Ik probeerde me te concentreren op het gesprek met de leuke, mooie, grappige en oneindig interessante vrouw die tegenover me zat in de IJsbreker, vorige week. Omdat ik het veel te verontrustend vond haar voortdurend aan te kijken, keek ik naar links, waar iemand haar benen zo relaxed, wulps, pontificaal, nonchalant en vooral dichtbij op een stoel legde, dat het nauwelijks mogelijk was er níet naar te kijken.
Als ik dan maar naar rechts keek, uit het raam, zag ik de roze bakfiets met kinderzitjes van mijn gesprekspartner, en dat was nog verwarrender dan die benen. Daarom keek ik toch maar steeds naar links.
Links benen, rechts bakfiets, voor me de vrouw die ik niet aan durfde te kijken. "Dat is Heleen Mees", zei ze, toen de benen eindelijk de deur uit liepen. "Ik ken haar wel. Ik moet haar even goeiedag gaan zeggen." Maar ze deed het niet. En ik keek heel even terug.