Mijn oom en zijn vrouw N. hebben deze week nog andere gasten: de broer van N. en diens vrouw. De broer in kwestie laat zich de eerste avond niet zien, "omdat dat apparaat kapot is", zoals mijn oom uitlegt. Apparaat? "Dat ding om hem uit bed te takelen." Hij blijkt een jaar of twintig geleden een auto-ongeluk te hebben gehad, waardoor hij grotendeels verlamd is geraakt. De volgende middag komt hij voorzichtig te voorschijn rollen, over een hellingbaantje dat mijn oom heeft neergelegd bij zijn gîte, in een rolstoel waarbij de mijne in het niet valt. Het ding heeft vijf wielen, een stoel die die in alle mogelijke zit- lig- en sluimerstanden kan, en knopjes om het geheel met onwillige vingers te bedienen. Hij heeft een soort leren riempjes om zijn handen, die alle kanten op staan. Zijn benen zitten met een riem aan de stoel vast, en hij heeft ook een gordel om zijn borst.
Het is altijd wennen om iemand te ontmoeten die zo zwaar beschadigd is. Je wil niet te veel naar hem kijken, naar hoe hij zijn eten eet (half liggend in zijn stoel, met zijn bord op zijn buik en een speciale lepel die in een hoek van negentig graden is gebogen), of naar hoe hij zijn wijn drinkt (met een bepaald klein wijnglas dat hij goed tussen zijn handen kan klemmen). Maar om met iemand te praten en aan iemand te wennen móet je wel kijken. De broer in kwestie is aardig, intelligent en welbespraakt, dat maakt het makkelijker. Tegelijkertijd besef ik hoe veel energie het moet kosten om iedereen steeds op zijn gemak te stellen, zodat ze na een tijdje denken: wat een aardige man, daar valt prima mee te praten, ondanks al die obstakels waar je langs moet.
Zo denk je nu eenmaal, ik net zo goed als een ander. En ik vraag me af of ik wel aardig genoeg ben.
We rijden een dag met zijn zessen de bergen in, we zitten tenslotte in de schaduw van de Pyreneeën. Voor de broer in kwestie is het een enorme onderneming om zich veertig kilometer te verplaatsen: het kost hem en zijn vrouw zeker een uur om met alles erop en eraan in de auto te komen. Lastig voor zijn vrouw is vervolgens dat hij zelf weliswaar nauwelijks kan bewegen, maar wel voortdurend commentaar heeft op de manier waarop zij haarspeldbochten neemt of vrachtwagens al dan niet inhaalt. Dat valt ons in een andere auto zelfs op.
Na deze wat stressvolle tocht in de bergen gekomen blijkt het - als enige dag die week - zwaar te misten. We kijken het dal in, stellen ons het uitzicht voor en zoeken ons heil dan in een eethuisje in het dorp. De eigenares, die ons bedient, maakt zonder veel omhaal ruimte voor de enorme rolstoel en haalt een serie lepels uit de keuken waaruit broer een keuze kan maken. Die wordt netjes in de juiste hoek gebogen.
We praten over de omgeving, boeken, de politiek, werk. "Ik droom soms dat ik loop", zegt de broer in kwestie. Ik herken dat wel. "Het is zoiets als dromen dat je kunt vliegen." Minder obstakels, in elk geval.