Als ik van Barcelona naar Rotterdam vlieg - het is alweer de vierde keer dit jaar - heb ik mijn winterjas aan en mijn kistjes, en heb ik een koffertje vol kilo's bij me die ik in Nederland wil achterlaten. Mijn vuistdikke Catalaanse grammatica, twee sjaals, een stuk of wat gelezen boeken. Ondanks een e-reader haal je nog aardig wat papier in huis in tien maanden.
In de rij bij de incheckbalie knik ik naar een man in een rolstoel. Hij heeft ook een Quickie, en dat schept altijd een band: net als motorrijders groet je elkaar, helemaal als je iemand met hetzelfde merk tegenkomt. Bij aankomst in Rotterdam kom ik hem natuurlijk weer tegen, en we praten even met elkaar terwijl we via een liftsysteem uit het vliegtuig komen en naar de aankomsthal rollen. Ik ploeter met mijn koffer achter me aan en een flinke tas handbagage op schoot over de tegels en de drempels. Hij vindt dat ik het zwaartepunt van mijn rolstoel zou moeten verplaatsen, zodat het gewicht meer naar achter komt te liggen. Dat is veel minder zwaar rollen, zegt hij, al is de keerzijde ervan dat je al naar achteren valt als je te bruusk omkijkt.
We hebben het over de voor- en nadelen van deze en andere aanpassingen; deze man is duidelijk meer ervaren dan ik, en het is altijd goed om adviezen te krijgen in efficiënt rolstoelgebruik. De stewardess die met ons meeloopt luistert geïnteresseerd mee naar deze voor haar ongetwijfeld surrealistische informatie. 'De meeste mensen pompen hun banden ook niet hard genoeg op', zegt de man, en ongevraagd knijpt hij in een van mijn banden. 'Jaaa, zie je wel. Véél te zacht. Dan kom je echt niet vooruit.'
Ik vind het een beetje ongewenst intiem, zomaar in mijn banden knijpen, bovendien heb ik ze toevallig vandaag opgepompt, tot het metertje op mijn onvolprezen fietspomp 8,2 bar aanwees. En dat is niet zacht. In de achterband van de BMW K75 die ik ooit bezat mocht niet meer dan 2,9 en dan alleen als er iemand achterop zat en je van plan was minstens 180 te gaan rijden.
