Eerste maandag van de vakantie; F. en ik gaan naar Cars II in 3D, in Pathé Arena. Dat moet F. een keer meemaken, vind ik: mijn eerste 3D-ervaring was Avatar, nog niet zo lang geleden, en die vond ik spectaculair. De Arena is een beetje uit de buurt, we worden met de auto weggebracht en gaan later met de taxi terug. Kaartjes en van die hippe brilletjes gekocht, enorme bak popcorn erbij en lekker onderuitgezakt in de bioscoop.
De film is onbegrijpelijk, zoals kinderfilms vaak zijn, maar F. vindt hem geweldig. "Het is net een James Bondfilm", zegt hij na een kwartiertje. De spectaculaire achtervolgingen, auto's die binnen enkele seconden in vliegtuigen of duikboten veranderen, laserstralen die uit koplampen en mitrailleurs die uit wieldoppen komen schuiven, zijn me ook opgevallen. Maar volgens mij heeft F. nog nooit een James Bondfilm gezien. "Dat heb ik ook niet", zegt hij. "Maar ik weet dat die dingen bij een James Bondfilm horen." En zo is het. De vijand heeft in elk geval een Duits accent.
Na de film naar de taxi's achter de bioscoop. Er staat een zijdeur open die op de heenweg nog dicht was, dus daar stiefel ik heen, terwijl F. nog wat treuzelt bij de ijskast met frisdrank. "Nee, we gaan nu geen cola kopen", zeg ik nog terwijl ik half omkijk, en dan beuk ik met mijn hoofd tegen een glazen wand, die dus geen open deur blijkt, maar een gesloten.
Het stomme bij zoiets is, dat het pijn doet, maar dat je je ook zo'n sukkel voelt, en dat je dat eigenlijk nog erger vindt. Ik hurk op de grond en voel met mijn tong of al mijn tanden er nog in zitten. Dat zitten ze. Maar in mijn wenkbrauw zit een snee. "Iel, mama, er komt toch best wat bloed uit", zegt F. Terug naar de popcorn dan maar. "Ik ben tegen de ruit gelopen en ik heb een snee in mijn wenkbrauw", zeg ik met mijn hand tegen de wond. "Heb je een servetje of pleister voor me?" De nauwelijk zestienjarige jongen gaapt me aan. "Hoe is dat nou weer gebeurd?" stamelt hij. "Vind je het goed als ik je dat straks uitleg?" zeg ik, terwijl het bloed tussen mijn vingers door begint te druipen. "Ik wil nu eerst graag een doekje of pleister ofzo."
Het wordt een hele oploop in de hal van de bioscoop, met twee meisjes in Pathéuniform die me met vertrokken gezichten aanstaren alsof mijn halve gezicht erafligt, en een aardige jongen die me meeneemt naar een stoffig hok (daar wordt de corn gepopt), waar hij jodium op het wondje doet en er een pleister op plakt. Toch maar even naar het ziekenhuis, zegt hij deskundig. Hij maakt een foto met zijn Blackberry zodat ik zelf kan zien hoe het eruitziet.
Met de taxi dus naar het OLVG, mijn eigen ziekenhuis, waar gelukkig maar één wachtende voor mij zit in de wachtkamer van de Eerste Hulp: een pezige, gespierde jongen in een strak hemd, met kort haar en een zonnebril erbovenop, met zijn arm in een mitella, wat hem er niet van weerhoudt er een blikje cola op te balanceren, terwijl hij met zijn andere hand razendsnel sms't en lachend met zijn even coole vriend smoest.
De arts, assistent, verpleegkundige of hoe heet zo iemand die je dan eerst bekijkt en beoordeelt, ziet me binnenstrompelen en trekt even zijn wenkbrauwen op. "Ik heb ms", zeg ik snel, "maar ik kom voor die snee boven mijn oog." Dan is het goed. Hij neemt mijn gegevens op, vraagt naar allergieën en medicijngebruik. "Het is misschien een rare vraag", zegt hij dan, "maar bent u verder goed gezond?" Daar moeten we samen wel om grinniken. Ja hoor. Verder gaat het prima.
Wanneer hebt u voor het laatst gegeten, en wat, is de volgende vraag. Nu kijken F. en ik elkaar grijnzend aan. "Nou, een uurtje geleden, een heleboel popcorn!" "Zoute", vult F. nauwgezet aan.
"Es even kijken.. dat zet ik dan toch maar onder 'brood'", mompelt de verpleegkundige. Ik krijg wat lijm in de wond en mag naar huis. Ik zie eruit als een bokser, stel ik tevreden vast als ik thuis eindelijk in de spiegel kijk. Een hele coole, aangeslagen bokser.
