Ik heb een acquisitiegesprek bij Het Parool, om daar misschien als eindredacteur te gaan werken. Het is een leuk gesprek, ze hebben (terecht) de indruk dat ik ruime ervaring heb als eindredacteur, en ik heb het idee dat ze me eigenlijk best op korte termijn zouden willen inzetten. Maar ja, ik moet wel eerst dat drugsexperiment doen waarvoor ik net drie weken vrij heb gepland.
Een beetje lastig, zoiets, want weliswaar zijn freelancers wel vaker een paar weken met iets anders bezig, en is het helemaal geen geheim waarom ik even uit de running ben, maar bij zo'n eerste gesprek wil je het helemaal niet hebben over ziek zijn en medicijnen. "Het is de eerste keer sinds ik MS heb dat ik er ziek van ben!" wil ik er dan direct bij vertellen, maar dat wil je óók al helemaal niet bespreken als je elkaar voor het eerst ziet.
Overigens vragen ze wel even naar de rolstoel, en of ze nog met beperkingen rekening moeten houden. Altijd fijn als mensen daar gewoon naar vragen, dat geeft mij de gelegenheid uit te leggen wat ik heb, hoe het zit en wat ik allemaal wel en niet kan. Om er zelf over te beginnen, dat heeft iets opdringerigs, en als je het onbesproken laat blijft het op een rare manier in de lucht hangen. Nee, verder geen beperkingen, ik ga toch niet een revolutie voor ze verslaan; op een redactie in een nieuw gebouw kan ik prima uit de voeten. Verder ben ik behoorlijk arbeidsgeschikt, ja.
Om te omzeilen waarom ik niet direct morgen zou kunnen beginnen, zeg ik maar dat ik pas vanaf eind oktober kan, omdat ik een 'andere klus' heb. "O, ga je iets leuks doen?", vraagt een van de twee belangstellend, en daar hang ik alweer. Een smoes verzinnen, dat wil ik toch niet, dus ik mompel iets onduidelijks. Dat is genoeg, maar het zit me toch niet helemaal lekker.
Vlak na het gesprek ga ik moedig van start met de medicijnen. Eerst met hooggestemde verwachtingen en een stapeltje boeken naast de bank, allengs met steeds minder energie en kranten naast mijn bed. Na vijf regels van een artikel vallen mijn ogen elke keer dicht en tot slot blader ik alleen nog wat door oude stripboeken: Calvin en Hobbes en Barbara Stok; na de tweede verhoging van de dosering kan ik weinig intellectueel uitdagenders meer hebben dan Garfield.
Tien dagen houd ik het vol, tien dagen waarin ik me ziek en zieker voel, met steeds meer pillen zonder dat ik ook maar het geringste resultaat waarneem. Dan bel ik mijn neuroloog. Het is welletjes geweest, vindt ook zij. Na tien dagen moet je, bijwerkingen of niet, toch echt wel eens iets van een positief effect gaan merken. Stoppen met die handel dus, nou ja, langzaam afbouwen maar. Het zal nog een paar dagen duren voor alle gifstoffen uit mijn bloed zijn, maar ik ben erg blij. Dit ging helemaal nergens heen, dat vreesde ik van te voren natuurlijk al, maar nu weet ik het zeker. Dat is dan weer een pluspunt, kun je zeggen. Een wrang pluspunt.
Hoe nu verder? Er zijn nog zeker drie andere spierverslappers die in aanmerking zouden kunnen komen, zegt mijn neuroloog voorzichtig. Maar voor allemaal geldt hetzelfde als voor dit spul, en dat betekent dus wéér drie weken vrij nemen, waarschijnlijk stevige bijwerkingen en een geringe kans op resultaat. Je weet het natuurlijk nooit, maar "Ik denk dat je dat voorlopig niet gaat doen", veronderstelt ze. Inderdaad, nee dank je.
Er bestaan geen mislukte experimenten, zegt W. altijd. Dat is misschien wel waar, maar duur, tijdrovend en onaangenaam was dit toch wel.
Morgen heb ik mijn eerste proefdag bij Het Parool: 7:30 aantreden. V., R., M., K., R. of iemand anders daar: als je dit toevallig leest: ik was dus niet met een lucratieve klus bezig: ik was bezig met een uitputtend drugsexperiment. Als we nog eens in de kroeg belanden, zal ik je er alles over vertellen.
