Bezoek aan de neuroloog, voor het eerst sinds ik de metylprednisolonkuur heb gedaan. Mja, het gaat wel. Redelijk. Maar de prednison heeft geloof ik niet geholpen.
Nu ik toch in het ziekenhuis ben, loop ik even naar de zevende verdieping, om mijn ziekenhuisbuurvrouw M. op te zoeken. Ze was verkeerd geopereerd in een ziekenhuis in H., en moest flink opgelapt worden. Nieuwe operatie, allemaal ellende: ze had complicatie na complicatie en verging af en toe van de pijn. Ze was geëmotioneerd toen ik na drie dagen weg mocht, en zij nog minstens acht, negen weken moest blijven. En ik ook.
Ik heb alle zaterdagse fotografiebijlagen van mijn krantje bij me, speciaal voor haar gespaard. Ik weet dat ze ze mooi vond, en ik ging weg na het verschijnen van deel 1. Maar ze is er niet, net ontslagen, toch wat eerder dan verwacht. Ik voel me een beetje knullig met die zeven bijlagen in mijn tas. Ik weet alleen haar voornaam, en de plaats waar ze woont. Ik kan haar adres natuurlijk vragen aan het ziekenhuis, maar dat gaat dan weer wat te ver. Het is een uitermate intiem contact, ziekenhuiscontact, maar het let bijzonder nauw. Ik hoop dat het je goed gaat, M., en dat je snel weer een beetje rondloopt, boodschappen doet, vrienden bezoekt en een sigaret rookt op je terras. Dat zal voorlopig al heel wat zijn.
De neuroloog vraagt of ik geen behoefte heb aan hulpmiddelen in huis. De trippelstoel bijvoorbeeld, zodat ik in mijn keuken kan rondrollen, en weer een beetje kan koken. De ergotherapeut zou me daar zeker bij kunnen helpen. Ik trek een pijnlijke grimas en leg uit dat ik wel eens drie zittingen bij de ergotherapeut heb ondergaan, dat dat resulteerde in een folder met diverse soorten trippelstoelen, en dat ik daar niet dood in gevonden wil worden.
Ze lacht. Ze begrijpt het. Het is dus grotendeels ijdelheid, constateert ze.
Ja.
Dat raakt me natuurlijk in die zelfde ijdelheid. Maar zelfs die is me best wat waard momenteel.